(uit: landman)




Landman



Landman komt thuis, zegt tegen zichzelf:
‘Het land lag vaardig, onbegaan, geopend
bijna, maar was niet van de geestdrift
die in de lente nog...,’ en zwijgt hoorbaar.

Gedurende de rest van de avond
mankeert er hoegenaamd niets aan kooklust,
maaltijd, ontspanning en slaap van landman,
maar iets knaagt, aan verre lobben

die van zijn eigen brein zijn.
Onvervreemdbaar: een merkwaardig
angstaanjagend woord, dat de uitgestrekte
akkers lijkt te omvatten zowel als het huis.



vorige