(uit: luid overigens de noodklok)




Het vallen van de muren


10.


Je wervelt weg. De muren zijn verdwenen.
Van een stofwolk ben je amper meer te onderscheiden.

Het dreunen, dat nog nagalmt, en het langzaam
liggen gaan van opgeworpen stof. Niets blijft over.

Bijna niets. Een tafel, mooi gedekt, in de woestijn.
Je zit eraan, je bent niet weg. De glazen glanzen.

Maar je staat op. De zon die brandt, het zand dat zengt,
je beeld dat trilt. Je weggaan is het mooiste dat ik zag,

want het is hoger dan de zon om twaalf uur
en eenzamer dan ik. Er rest ons streven naar herhaling.



vorige