(uit: de warmte van het zelfbedrog)
hoofdstuk 12
Het begon voorzichtig te schemeren toen ik het dorp verliet. De heuvel, met daarop de machtige kerk, rees donker voor me op, maar ik verheugde me op de wandeling. Het was een goede dag geweest – hij was nog bezig zelfs – en goede dagen verdienen beschouwing.
Ik zou doorgaan waarmee ik begonnen was, besloot ik al snel, zoals vanaf mijn vertrek van huis al de bedoeling was geweest. Ik was nu ook weer niet zo verward geweest dat ik zomaar weg was gegaan. Dan was ik niet zo ver gekomen. Ik zou de goede dagen als parels aaneenrijgen en verkwikt terugkeren.
Ik was zelfs helemaal niet verward geweest! Men moet niet alles geloven wat in de kranten staat. Het plan was goed: mijn horizon te verbreden, zoals dat heet, en daarvoor was ik op precies de goede plek – iets wat zonder oplettendheid en helder denkwerk niet gelukt zou zijn. Een dorp in het binnenland: mooier kon het niet. Ik was de stad en de zee gewend.
Ja! Mij in het volle leven te storten, al is het dan dorpsleven! Mij te mengen! Ongeacht de gevolgen te handelen! Zelfs spontaan te handelen! Dat was de bedoeling! Wat ervan komt, dat komt ervan. Voor herstelwerkzaamheden was de gehele tweede helft van mijn leven beschikbaar. De twijfel is nooit ver weg, maar zou geen weerklank vinden. Ik was sterker dan de twijfel nu. De twijfel was een ongekookt ei, en ik een plavuizenvloer.
Halverwege de klim hield ik even stil om een en ander tot mij door te laten dringen. Ik knikte bedachtzaam. De zon was nu grotendeels verdwenen en nog steeds was alles goed. "De nacht valt," zei ik ontroerd. "De nacht valt zacht en radeloos."
|